Publicatiedatum: 28/1/2002

Openheid over kosten betalingsverkeer is in belang banken
De keerzijde van het gebrek aan informatie is dat de overheden de tarieven gaan voorschrijven, waarschuwt Simon Lelieveldt

Er is de laatste tijd veel te doen over het vraagstuk van de nummerportabiliteit, de mogelijkheid om een rekeningnummer van de ene bank mee te nemen naar de andere bank. Dat zou een middel zijn tegen de 'gebrekkige' concurrentie in het bankwezen. Maar hoe gebrekkig is die concurrentie? Het antwoord daarop is moeilijk. Kern van het probleem is dat het voor onderzoekers lastig is om een goed inzicht te verwerven in de kosten en baten van het betalingsverkeer. Daardoor blijft de diepgang van de publieke discussie beperkt.

Wat bijvoorbeeld opvalt in de rapportage van het Centraal Planbureau over de concurrentie in het Nederlands retail-bankieren is dat de argumentatie grotendeels kwalitatief en macro-economisch van aard is. Er wordt aangegeven dat het onwaarschijnlijk is dat het betalingsverkeer verliesgevend zou zijn, echter zonder te proberen dit te kwantificeren. En dat terwijl de cijfers in de recente jaarverslagen van DNB een prima uitgangspunt zijn om juist dit punt hard te maken. Waarom is het zo lastig om een goed beeld te krijgen van de winstgevendheid van het betalingsverkeer?

Ik zie drie oorzaken. Zo vallen allereerst de opbrengsten in het chartale betalingsverkeer toe aan twee publieke organisaties (De Nederlandsche Bank en het ministerie van Financiën), terwijl de meeste kosten gemaakt worden bij talloze private partijen. Het behouden van het totaaloverzicht van kosten en baten wordt hierdoor lastiger. Ten tweede is daar de privatisering van de Postbank. Als gevolg hiervan werd informatie over kosten en baten en verkeerscijfers in het betalingsverkeer niet meer aan publieke instellingen en parlement gerapporteerd. Ten derde is daar de verdere conglomeraatvorming in de sector. De bedrijfsprocessen die gerelateerd zijn aan betalingsverkeer (klantcontacten, belegging van de gelden op de rekeningen, uitvoeren van betalingen) worden uitgevoerd door allerlei business units of divisies. De aard van de interne verrekenafspraken bepaalt dan welke opbrengsten en kosten waar vallen. Ook binnen eenzelfde onderneming vallen kosten en opbrengsten dus op verschillende plaatsen en kan dus getwist worden over de hoogte ervan. Dat maakt de situatie er voor de externe onderzoeker niet eenvoudiger op.

Het zou op dit punt helpen als de banksector in Nederland minder terughoudend zou zijn en zich zou spiegelen aan andere landen. Zo publiceert de Canadese Vereniging van Banken uitgebreide statistische informatie over het betalingsverkeer, waaronder ook uitgebreide cijfers over creditcardtransacties en fraude. Dichter bij huis, in België, is men eveneens ruimhartig met zaken als transactiegegevens. Verder heeft in Australië de Reserve Bank in oktober 2000 een uitstekende beschrijving en analyse van debitcard- en creditcardsystemen het licht doen zien en heeft de Noorse centrale bank een ronduit indrukwekkend serie onderzoeken gedaan naar het betalingsverkeer (zie voor de internetadressen de voetnoot bij dit artikel).

Als verklaring voor de terughoudende positie van de Nederlandse banksector zou gewezen kunnen worden op de historisch bepaalde aanbodgerichte cultuur van de bedrijfstak. Het lijkt me echter wel zo realistisch om te veronderstellen dat er ook harde economische opbrengsten bestaan die ervoor zorgen dat een dergelijke houding rendabel is. Zo komen maatschappelijke discussies, bijvoorbeeld over de tarieven van het pinnen, bij gebrek aan concrete informatie niet veel verder dan een uitwisseling van opinies. Bestaande tariefstructuren en -niveaus blijven dan intact. De keerzijde is echter dat de terughoudende opstelling en bijbehorende gesloten imago ook kosten met zich brengen, in het bijzonder de kosten van extra bemoeienis van de overheid.

Het zou me niet verbazen als de gereserveerde bancaire houding één van de oorzaken is voor de meer pro-actieve benadering van het ministerie van Financiën in de laatste jaren. Zo werd in maart vorig jaar, ditmaal als uitvloeisel van discussies met de detailhandel over de euro-ombouw van betaalautomaten, aan president Wellink van DNB gevraagd een onderzoek te doen naar tariefstructuren in het Nederlands betalingsverkeer. Een vergelijkbare dynamiek is op Europees niveau zichtbaar. Een reactief handelen van banken heeft de Europese Commissie en het Europees Parlement er dit jaar toe gebracht om zelf op de stoel van de marktpartijen te gaan zitten en een verkapte prijslijst voor betaaltransacties te verordonneren.

Duidelijk is dat we in Nederland nog maar aan het begin staan van een interessante inhoudelijke discussie over de inrichting en tarifering van het betalingsverkeer. Om die discussie ook in Nederland op een vruchtbare manier te kunnen voeren is het wel nodig dat wetenschap en praktijk wat dichter bij elkaar komen. De macro-economisch georiënteerde onderzoeken moeten plaatsmaken voor beschouwingen op industrietak- en bedrijfsniveau aan de hand van concrete verkeersgegevens, tarieven en kostenschattingen. En de banksector zou er goed aan doen wat ruimhartiger informatie te verstrekken en toelichting te geven op de praktijk van het betalingsverkeer. Of, zoals oud-voorzitter van de Nederlandse Bankiers Vereniging J.R.M. van den Brink het al in 1977 verwoordde tijdens zijn afscheidsrede in de algemene ledenvergadering van de Nederlandse Bankiers Vereniging (NBV): 'Wanneer wij banken gedurende de afgelopen jaren in één ding aanzienlijk tekort zijn geschoten, dan is het wel het in ruimere kring duidelijk maken van wát wij doen, waaróm wij het doen en waarom wij het zó doen. Er is een toenemende behoefte aan dialoog tussen de bankiers en de samenleving, zoals er behoefte bestaat aan een juiste plaatsbepaling en afbakening van verantwoordelijkheden tussen de onderneming enerzijds en onze snel veranderende maatschappij anderzijds. Hierbij zal men zich bewust moeten zijn, zowel van de economische en bestuurlijke eisen die ons gemengd economisch stelsel, de sociale markteconomie, stelt, als van de voortschrijdende vermaatschappelijking van de onderneming in een samenleving van mondiger mensen.'

Ir Simon Lelieveldt is zelfstandig adviseur op het gebied van retail-betalingsverkeer en verricht een promotieonderzoek aan de VU Amsterdam naar de geschiedenis van concurrentie in het Nederlands betalingsverkeer.

Zie ook:
- credit-card fraude informatie op de website van de Canadese Vereniging van Banken,
- algemene betaalinformatie van de Belgische Vereniging van Banken,
- een studie naar kosten/opbrengsten van credit-cards/debit cards van De Reserve Bank Australië,
- een studie naar efficiency en inrichting betalingsverkeer van de Noorse centrale bank.

 Copyright (c) 2002 Het Financieele Dagblad